Een kennis van mij zei dat Jan Blokker al tien jaar geleden gestopt was met lezen en denken – if any. Te oordelen naar de inhoud van de als column verpakte ‘recensie’ van de NIOD-jubileumbundel Een Open Zenuw in NRC/Handelsblad van 15 mei jl. klopt dat helemaal. Zelden sloeg deze senior recensent in zijn machtige arrogantie van allesweter grotere onzin uit.
Je krijgt als redacteur bij je verweer de neiging op de man te spelen: is Blokker boos dat de familie Blokker niet was uitgenodigd voor een bijdrage? Kom op Blokker: het gaat hier om ruim veertig tophistorici die hun vaak jarenlange expertise hebben neergelegd in een leesbaar essay. Bevalt de uitgeverij hem soms niet? Of hecht Blokker nog te zeer aan de door hem zo lucratief uitgebuite canonmode en is hij gevallen over de in dat opzicht kritische boodschap van dit boek? Die houdt immers in dat historische canons uitingen zijn van oppervlakkig – maar beslist niet onschuldig – nationalistisch machtsvertoon? Dat alles natuurlijk in zeer nette bewoordingen geformuleerd en door een keur van Nederlandse historici overtuigend aangetoond.
Blokker doet duur en spreekt van lieux de mémoire, maar wat die met collectieve herinnering te maken hebben is hem onbekend. Dat het boek in zijn geheel een zorgvuldig uitgewerkte stelling behelst, die in de inleiding in normale mensentaal wordt toegelicht, zal hem een zorg zijn. Dan moet hij die inleiding ook lezen en dat is van deze meesterrecensent teveel gevraagd. Liever denigrerend over ‘hoofdstukjes’ gesproken en over ‘lemma’s’, die ‘descriptief’ zijn en ‘niet analyserend’. Dat na de Val van de Muur in 1989 ‘de rol van de CPN’ is uitgespeeld als het om de Februaristaking gaat, kan Blokker niet begrijpen. In andere essays (over Bronbeek, over de burgemeester in oorlogstijd) mist de meesterhistoricus het een en ander dat hij nog op de middelbare school heeft opgestoken: stja – dit boek is geen geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Jan Blokker!
Het einde van Blokkers stuk kan niet anders dan als dronkenmanspraat worden gekarakteriseerd. Kennelijk is het hem in het late borreluur niet opgevallen dat hij opeens een heel ander boek dan Een open zenuw aan het bespreken was.
Blokker heeft zijn verantwoordelijkheidsgevoel verkwanseld en NRC/Handelsblad moest zich schamen.
donderdag, juni 10, 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
3 reacties:
Jan Blokker vraagt zich hardop af of anno 2010 de Tweede Wereldoorlog werkelijk “een open zenuw” is, zoals de titel van de verzameling lieux de mémoire onder de redactie van Madelon de Keizer en Marije Plomp suggereert. Zijn antwoord luidt ontkennend: na 65 jaar is de afstand domweg te groot, al was het alleen maar omdat een slinkend aandeel van de Nederlandse bevolking de gevolgen van de bezetting aan den lijve ondervonden heeft. Herinneringen, en de bijbehorende herinneringscultuur, lijken volgens Blokker gedoemd te zijn om uit te sterven met hun dragers.
Met deze conclusie gaat hij er echter aan voorbij dat juist na 1945 de Nederlandse herdenkingscultuur tot stand kwam. Sindsdien wordt geschermd met termen als erfenis, schuld, en verantwoordelijkheid, en is zelfs het vergeten (terecht) een politieke zaak geworden – denk maar aan zulke slagzinnen als ‘nooit meer Auschwitz’. Om het herdenken in de toekomst mogelijk te maken is het onvoldoende om enkel kennis van het verleden te hebben – er dienen ook bepaalde herinneringen in stand te worden gehouden. Met de overdracht van deze herinneringen op jongere generaties die zelf geen directe band met de gebeurtenissen in het verleden hebben wordt het voortbestaan van de open zenuw echter ook bestendigd.
Blokker is tevens van mening dat de bijdragen in het boek op zoek zijn geweest naar een ‘Model-WO II’ à la Lou de Jong om zo hun stelling waar te maken dat er in Nederland een gedeelde oorlogspijn is. Als voorbeeld geeft hij het hoofdstuk over De Overval, een film uit 1962 die naar zijn mening niet representatief is voor de cinematografie van dit tijdperk en daarom een verkeerde casestudy is. Hierbij sluit hij zijn ogen voor het werkelijke doel dat de auteur van dit hoofdstuk nastreefde: te verklaren waarom deze film, die gericht was op een breed publiek, nu een onderdeel is geworden van een specifieke (want Friese!) herdenkingscultuur. Dat herinnering bij dit soort ontwikkelingen van groot belang zijn zou geen verrassing moeten zijn voor Blokker: hij was immers zelf medewerker aan de film.
Jan Jacob Blussé
Een reactie posten