vrijdag, september 03, 2010

Herinnering en ouderlijke censuur

In de geschiedschrijving over de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog komen ook de verschillen tussen de herinneringen van ouders en hun kinderen aan bod. Waar in herinneringsliteratuur geschreven door voormalig geïnterneerden die als volwassenen in het kamp hebben gewoond werd gesproken over de ellende van het kampleven en moeders die moedig standhielden, vertelden hun kinderen vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw heel andere verhalen. Over moeders die er voor de kinderen niet waren, omdat ze door ‘illegale’ kampactiviteiten in de gevangenis zaten, of omdat ze simpelweg teveel aan hun hoofd hadden om zich veel met hun kinderen te kunnen bemoeien. Men zegt wel dat de toenmalige kinderen pas met hun verhalen naar buiten konden komen toen zij zich, als volwassenen, konden ontrekken aan de ouderlijke censuur op het verhaal over de oorlog.

Hoezeer deze censuur kan doorwerken in het leven van een individu werd mij pas duidelijk tijdens een ontmoeting op de Tong Tong Fair in Den Haag, eerder dit jaar. Ik hield er een presentatie over de laatste lichting gepubliceerde kampherinneringen geschreven door voormalig kampkinderen. Centraal in deze publicaties staan de positieve herinneringen die de schrijvers hebben aan hun kindertijd in een Japans interneringkamp in bezet Nederlands-Indië. Fred Lanzings Voor Fredje is het kamp een paradijs vormt het meest uitgesproken voorbeeld van dit soort herinneringsliteratuur. Na afloop van de lezing werd ik benaderd door vier, vijf personen uit het publiek die mij vertelden zichzelf te herkennen in het beeld dat ik had geschetst. Ook zij hadden leuke herinneringen aan de periode van oorlog en bezetting, en hadden er nooit eerder over durven praten.

Dat er nog een andere manier is waarop ouders en hun kinderen met de herinneringen aan WO II om zijn gegaan, werd mij duidelijk na een gesprek met de vrouw waarmee ik als laatste aan de praat raakte die middag. Haar verhaal deed me denken aan de prachtige Italiaanse film La vita è bella (1997) van Roberto Benigni. De film laat een Joodse vader zien die zijn zoontje tegen de gruwelen van de oorlog probeert te beschermen door hem wijs te maken dat de jacht op Joden een kinderspelletje kat-en-muis is.

De vrouw met wie ik sprak had wel nare herinneringen aan de gebeurtenissen die zij als kind tijdens de Japanse bezetting had meegemaakt, maar deze waren door haar ouders nooit erkend geweest. Integendeel, tot hun dood – zij overleden beiden toen zij in de negentig waren – beweerden zij dat de herinneringen van hun dochter ‘vals’ waren. Zij adviseerden haar zelfs om naar een psychiater te gaan om zich hiervoor te laten behandelen. Volgens haar ouders had het gezin nooit in een kamp gezeten. Wat hun dochter zich herinnerde waren enkele vakantie-uitstapjes geweest. Zij hadden leuke trektochten door de Sumatraanse jungle gemaakt, op paarden, en hadden genoten van de prachtige natuur. De vrouw herinnerde zich inderdaad de tochtjes te paard, maar ook het beklemmende gevoel van angst dat ze indertijd had gehad. Zij had de angst van haar ouders gezien en gevoeld, en was tot aan eind van de oorlog angstig gebleven.

Pas het overlijden van haar ouders, zij was toen al achter in de zestig, had ze hulp gezocht bij het verwerken van haar oorlogsverleden. Frappant is dat zij meer last heeft gehad van de ontkenning van haar ouders, dan van haar ervaringen tijdens de bezetting zelf.

Ouders die hun kinderen willen beschermen tegen de ellende van oorlog en bezetting, en daarom hun kinderen een mooiere werkelijkheid voorspiegelen kan ik begrijpen, ja zelfs bewonderen. Ouders die deze fantasiewereld na de oorlog in stand houden om zichzelf te beschermen ten koste van hun kinderen, daar kan ik minder begrip voor opbrengen.

Marije Plomp
NIOD