donderdag, juni 03, 2010

Het NIOD

Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie dankt zijn ontstaan aan twee initiatieven. In het bezette Nederland was tijdens de oorlogsjaren door een aantal hoogleraren gesproken en nagedacht over een na de oorlog op te richten centrum voor oorlogsdocumentatie. Het verzamelen en ordenen van materiaal over Nederland tijdens de periode van de Duitse bezetting zou voorop moeten staan. De spil van dit initiatief werd gevormd door de economisch historicus professor dr. N.W. Posthumus. Aan de andere zijde van de Noordzee werd door de Nederlandse regering in ballingschap eveneens nagedacht over een soortgelijk initiatief. Eind maart 1944 richtte Bolkestein, de Londense minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, zich met een oproep tot de Nederlandse bevolking, die door Anne Frank op 29 maart 1944 in haar dagboek werd opgetekend:
Lieve Kitty,

Gisterenavond sprak minister Bolkesteyn aan de Oranje-zender erover dat er na de oorlog een inzameling van dagboeken en brieven van deze oorlog zou worden gehouden. Natuurlijk stormden ze allemaal direct op mijn dagboek af.
Drie dagen na de bevrijding meldde de Staatscourant dat de oprichting van het Rijksbureau voor Oorlogsdocumentatie een feit was. Na zijn aankomst in Nederland, enkele weken na de bevrijding, haastte drs. L. de Jong, die tijdens de oorlog in Londen bij Radio Oranje gewerkt had, zich naar Posthumus. Die was intussen al naarstig op zoek naar een directeur voor het Rijksbureau. In een gesprek vroeg Posthumus aan De Jong de taak van dagelijks leider van de rijksinstelling op zich te nemen, en op 1 oktober 1945 werd hij benoemd tot Chef van het inmiddels tot Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie omgedoopte Rijksbureau.

Met veel elan was inmiddels begonnen met het verzamelen van materiaal. De zoektocht naar voor Nederland betekenisvolle archieven leidde ondermeer naar het door de Geallieerden bezette Duitsland. In militair uniform gestoken, wisten De Jong en zijn adjunct dr. A.E. Cohen belangrijk materiaal voor het instituut te verwerven. In 1946 ontdekten zij bijvoorbeeld in Münster een groot deel van het archief van het Reichskommissariat in den Niederlanden. Via radio-oproepen, dagbladadvertenties en affiches werd de bevolking in Nederland gevraagd documentatie af te staan. Waardevolle stukken, zoals dagboeken, briefwisselingen en fotoalbums werden aan het instituut overgedragen. Ook het onderzoek in het kader van de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging leverde een groot aantal documenten op.

Dat L. de Jong bij het werk een centrale rol gespeeld heeft, is niemand ontgaan. Van chef werd hij directeur van het RIOD. Zijn bekendheid is onder meer te danken aan zijn grote bijdrage aan de TV-serie De Bezetting die in de jaren '60 op de Nederlandse televisie te zien was. De Jongs veertiendelige standaardwerk over de geschiedenis van Nederland en Nederlands-Indië in de jaren van de Duitse en Japanse bezetting, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, maakte hem tot de bekendste geschiedschrijver in de Nederlandse geschiedenis.

Behalve het ontsluiten en beheren van de archieven en andere collecties en het doen van onderzoek ontstond uit de dagelijkse instituutspraktijk een derde belangrijke taak. De staf van het instituut kreeg vele verzoeken om informatie van overheidsinstellingen, particuliere organisaties en privé-personen. Speciale vermelding verdient het verificatie-onderzoek ten behoeve van de vele tienduizenden aanvragen voor uitkeringen en schadeloosstellingen die in de loop der jaren bij de overheid binnen zijn gekomen.

De Jong voltooide in 1988 het laatste deel van zijn geschiedwerk, in 1979 was hij als directeur al opgevolgd door A.H. Paape. Datzelfde jaar werd ook een Koninklijk Besluit van kracht waarmee het instituut formeel vaste grond onder de voeten kreeg. Paape bleef directeur tot 1990 en werd opgevolgd door C.M. Schulten, die vijf jaar aan het roer zou staan. Tijdens het daarop volgende interim-directeurschap van P. van Dijk (1995-1997) werd een begin gemaakt met een reorganisatie.

In september 1996 stelde de minister van OC&W, J. Ritzen, een speciale commissie in die moest adviseren over de toekomst van het RIOD. Deze commissie concludeerde onder andere dat er sinds het afscheid van De Jong sprake was geweest van een "langdurig interregnum". De nieuwe directeur J.C.H. Blom maakte aan dit interregnum een einde. Gewapend met de conclusies van de commissie Kossmann werd een meer internationale weg ingeslagen, waarbij op aanraden van de commissie ook gestreefd werd naar een verbreding van het werkterrein.

Het RIOD verhuisde van haar oude adres aan de Herengracht 474 naar een schitterend en beter voor zijn taak toegerust pand aan dezelfde gracht op nummer 380. Op 1 januari 1999 werd het RIOD "op afstand" geplaatst van het Ministerie van OC&W, waaronder het tot dan altijd had geressorteerd. Het RIOD veranderde de naam in Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en kwam onder de hoede van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).

Terwijl de Tweede Wereldoorlog in Europa en Azië centraal bleven staan, werden in 2000 de lopende en de nieuw gestarte onderzoeksprojecten ondergebracht in de volgende clusters:
  1. uitbreiding onderzoek in de tijd, vanaf het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog tot en met de nasleep van de Tweede Wereldoorlog;
  2. de studie van Nederlands-Indië en Indonesië vanuit een Aziatisch perspectief;
  3. internationaal vergelijkend onderzoek naar de effecten van het nationaal-socialistisch en fascistisch bestuur in Europa, en
  4. onderzoek naar de economische geschiedenis van Nederland tijdens de Duitse bezetting.

Voor de bewerking van de archieven werd een raamconvenant ondertekend tussen de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) in Winschoten en het instituut. De nagestreefde versterking van het onderzoek met betrekking tot Azië kreeg in 2001 een belangrijke impuls door de eervolle opdracht het op verzoek van het kabinet opgestelde onderzoeksproject Van Indië tot Indonesië; de herschikking van de Indonesische samenleving uit te gaan voeren.

Het NIOD kreeg van de Nederlandse regering de opdracht onderzoek te doen naar de val van de enclave Srebrenica in Bosnië en de Nederlandse bemoeienis met het conflict. Op 10 april 2002 verscheen het zeer omvangrijke onderzoeksverslag Srebrenica. Een 'veilig' gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area. De voorzichtig op gang gekomen inhoudelijke discussie werd spoedig overschaduwd door het aftreden van het tweede kabinet-Kok als consequentie van het rapport. De Tweede Kamer stelde vervolgens een parlementaire enquête in.

Aan het eind van 2002 kwam het Centrum voor Holocaust en Genocide Studies tot stand, een samenwerkingsverband tussen NIOD, KNAW en de Universiteit van Amsterdam. Grote internationale aandacht trok in 2003 de jubileumtentoonstelling van het United States Holocaust Memorial Museum in Washington: Anne Frank the Writer. An Unfinished Story. Het NIOD was bij de samenstelling nauw betrokken en stelde de originele dagboekgeschriften van Anne Frank beschikbaar, die daarmee voor het eerst buiten Amsterdam aan het publiek werden getoond.

In 2005 bestond het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie 60 jaar. Daar werd op gepaste wijze aandacht aan besteed. In dat jaar ook overleed na een kortstondig ziekbed op 90-jarige leeftijd dr. L. de Jong. Tot zijn dood bleef hij nauw betrokken bij het werk van het instituut.

Ter gelegenheid van het 60-jarig bestaan organiseerde het instituut in samenwerking met debatcentrum Tumult in Utrecht onder de naam Wisselend Perspectief een lezingenreeks. Er werd ingegaan op de wijze hoe men de afgelopen jaren telkens op andere wijze over de oorlog -en de gevolgen daarvan- heeft gedacht en geschreven. Op een veel groter publiek gericht was de door het instituut samengestelde en georganiseerde reizende tentoonstelling Oorlogskind, die op 21 maart geopend werd door Prinses Margriet. De expositie was om toerbeurt in alle provincies in Nederland te zien.

NIOD-directeur prof. Hans Blom werd per 1 maart 2007 opgevolgd door prof. Marjan Schwegman.

Op 9 december 2010 is het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie gefuseerd met het Centrum voor Holocaust- en Genocide Studies. De instituten gaan geïntegreerd verder onder de naam NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Ten grondslag aan de fusie lag het Strategisch beleidsplan NIOD/CHGS 2010-2015: ‘Naar een Nederlands Instituut voor oorlogsgeweld in een globaliserende samenleving’.