vrijdag, september 03, 2010

Herinnering en ouderlijke censuur

In de geschiedschrijving over de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog komen ook de verschillen tussen de herinneringen van ouders en hun kinderen aan bod. Waar in herinneringsliteratuur geschreven door voormalig geïnterneerden die als volwassenen in het kamp hebben gewoond werd gesproken over de ellende van het kampleven en moeders die moedig standhielden, vertelden hun kinderen vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw heel andere verhalen. Over moeders die er voor de kinderen niet waren, omdat ze door ‘illegale’ kampactiviteiten in de gevangenis zaten, of omdat ze simpelweg teveel aan hun hoofd hadden om zich veel met hun kinderen te kunnen bemoeien. Men zegt wel dat de toenmalige kinderen pas met hun verhalen naar buiten konden komen toen zij zich, als volwassenen, konden ontrekken aan de ouderlijke censuur op het verhaal over de oorlog.

Hoezeer deze censuur kan doorwerken in het leven van een individu werd mij pas duidelijk tijdens een ontmoeting op de Tong Tong Fair in Den Haag, eerder dit jaar. Ik hield er een presentatie over de laatste lichting gepubliceerde kampherinneringen geschreven door voormalig kampkinderen. Centraal in deze publicaties staan de positieve herinneringen die de schrijvers hebben aan hun kindertijd in een Japans interneringkamp in bezet Nederlands-Indië. Fred Lanzings Voor Fredje is het kamp een paradijs vormt het meest uitgesproken voorbeeld van dit soort herinneringsliteratuur. Na afloop van de lezing werd ik benaderd door vier, vijf personen uit het publiek die mij vertelden zichzelf te herkennen in het beeld dat ik had geschetst. Ook zij hadden leuke herinneringen aan de periode van oorlog en bezetting, en hadden er nooit eerder over durven praten.

Dat er nog een andere manier is waarop ouders en hun kinderen met de herinneringen aan WO II om zijn gegaan, werd mij duidelijk na een gesprek met de vrouw waarmee ik als laatste aan de praat raakte die middag. Haar verhaal deed me denken aan de prachtige Italiaanse film La vita è bella (1997) van Roberto Benigni. De film laat een Joodse vader zien die zijn zoontje tegen de gruwelen van de oorlog probeert te beschermen door hem wijs te maken dat de jacht op Joden een kinderspelletje kat-en-muis is.

De vrouw met wie ik sprak had wel nare herinneringen aan de gebeurtenissen die zij als kind tijdens de Japanse bezetting had meegemaakt, maar deze waren door haar ouders nooit erkend geweest. Integendeel, tot hun dood – zij overleden beiden toen zij in de negentig waren – beweerden zij dat de herinneringen van hun dochter ‘vals’ waren. Zij adviseerden haar zelfs om naar een psychiater te gaan om zich hiervoor te laten behandelen. Volgens haar ouders had het gezin nooit in een kamp gezeten. Wat hun dochter zich herinnerde waren enkele vakantie-uitstapjes geweest. Zij hadden leuke trektochten door de Sumatraanse jungle gemaakt, op paarden, en hadden genoten van de prachtige natuur. De vrouw herinnerde zich inderdaad de tochtjes te paard, maar ook het beklemmende gevoel van angst dat ze indertijd had gehad. Zij had de angst van haar ouders gezien en gevoeld, en was tot aan eind van de oorlog angstig gebleven.

Pas het overlijden van haar ouders, zij was toen al achter in de zestig, had ze hulp gezocht bij het verwerken van haar oorlogsverleden. Frappant is dat zij meer last heeft gehad van de ontkenning van haar ouders, dan van haar ervaringen tijdens de bezetting zelf.

Ouders die hun kinderen willen beschermen tegen de ellende van oorlog en bezetting, en daarom hun kinderen een mooiere werkelijkheid voorspiegelen kan ik begrijpen, ja zelfs bewonderen. Ouders die deze fantasiewereld na de oorlog in stand houden om zichzelf te beschermen ten koste van hun kinderen, daar kan ik minder begrip voor opbrengen.

Marije Plomp
NIOD
vrijdag, augustus 06, 2010

Augustus herdenkingsmaand: Nederland en Indonesië

Deze maand herdenkt men zowel in Nederland als in Indonesië de gebeurtenissen in voormalig Nederlands-Indië van midden augustus 1945. Op 15 augustus staat Nederland stil bij de Japanse capitulatie die het einde inluidde van de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost-Azië. Twee dagen later, op 17 augustus, viert Indonesië het uitroepen van de onafhankelijkheid door Soekarno en Hatta. Twee data, twee kanten van één verhaal, de Nederlandse en de Indonesische kant.

Op vakantie stuitte ik onlangs in het Brabantse dorp Hooge Mierde op een voor mij voorheen onbekend museum over de Tweede Wereldoorlog, De bewogen jaren 1939-1950. In het pand aan het dorpsplein waar vroeger de Rabobank in gehuisvest was, is nu een uitgebreide privécollectie militaria te bewonderen. Het is altijd een verrassing wat je aantreft in deze kleine, particuliere musea. Voor mij betekenen ze een welkome afwisseling van mijn bezoeken aan de grote, nationale musea, die door inmiddels standaard geworden gebruik van multimedia presentaties, veel glas en ruimte, plus een beperkt aantal tentoongestelde objecten mij niet vaak meer weten te verrassen. Tot mijn eigen verbazing merkte ik dat ik door de ouderwets volgepropte vitrines in De bewogen jaren de geschiedenis van de oorlog meer – of was het anders? – ‘beleefde’ dan in de eerdergenoemde grote musea, met hun gelikte presentatie. Maar dit terzijde.

Het museum heeft ook een afdeling gewijd aan de strijd in/om Nederlands-Indië. Een bonte verzameling militaire voorwerpen, kaarten, vlaggen, en poppen met militaire uniformen schetste het beeld van de Nederlandse strijd om Indië. ‘Weg met de ploppers (=Indonesische nationalistische strijders)!’, schreeuwt een Nederlandse propagandaposter. Het is het Hollandse verhaal van de strijd die tussen 1945 en 1949 in Indonesië werd gevoerd tussen de Nederlandse troepen en het Indonesische republikeinse leger.

Maar voor de goede observeerder is er tussen de regels van dit verhaal gelukkig ook nog iets te zien van de Indonesische kant van de strijd. Tussen de benen van een stoere Hollandse marinier(pop) staat een ingelijste, handgemaakte Indonesische vlag, het Rood-Wit. De vlag is in 1947 als trofee door een Nederlandse militair buitgemaakt op de vijand. Terwijl ik de plaatsnaam en de datum op de vlag las, moest ik onwillekeurig denken aan de liefde voor het vaderland waarmee de vlag provisorisch in elkaar was gezet. De republiek was toen immers kersvers en in nog strijd met de Nederlanders.


Vlaggen waren niet te koop geweest; die moest je zelf maken. Textiel was een schaars goed na de oorlog. Liefde voor het vaderland, daar gingen mijn gedachten naar uit, en de emoties van de verliezende partij die de stelling, met de geliefde vlag, had moeten prijsgeven aan de Nederlanders.

Maar de Indonesiërs gaven de strijd niet op. Zij hadden immers hun vrijheid verworven met de onafhankelijkheidsverklaring en wilden die niet opnieuw inleveren bij de Nederlanders. Tussen een groot aantal Nederlandse wapens in de vitrine lag ook een zelfgemaakte Indonesische dolk. De eigenaar van de dolk wist het zeker: hij zou de Indonesische onafhankelijk tot de dood toe verdedigen. De door hem ingekraste tekst op het lemmet luidde ‘Merdeka tetep 1947’: ‘Voor altijd onafhankelijk 1947’.



Marije Plomp
donderdag, juli 01, 2010

Margraten en Ysselsteyn

Wie als auteur een bijdrage heeft geleverd aan Een open zenuw heeft zich sinds de boekpresentatie inmiddels ook volop als lezer kunnen ontplooien. Het boek telt immers een imposant aantal bijdragen van collega’s die om uiteenlopende redenen de aandacht trekken. Hun gezamenlijke werk lees ik stapsgewijs, daarbij veelvuldig constaterend hoezeer zij een verrassend overzicht tonen van die opmerkelijk veelvormige wijze waarop sinds 1945 vorm is gegeven aan ‘de oorlog’. Over die typisch Nederlandse aanduiding van de Tweede Wereldoorlog blijf ik me overigens verbazen, alsof we in Nederland eigenlijk maar één militair en politiek conflict kennen dat we de moeite van het herinneren waard achten.

Zelf schreef ik over de Amerikaanse oorlogsbegraafplaats in Margraten waar ook dit jaar op 30 mei, ditmaal in aanwezigheid van koningin Beatrix en diverse Amerikaanse en Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders, opnieuw de jaarlijkse Memorial Day plaatsvond. De hoge gasten bij deze gelegenheid waren te danken aan het feit dat de oorlog nu 65 jaar achter ons ligt. Dat vroeg om een nadrukkelijke accentuering.

Slechts enkele dagen eerder vond elders in Limburg een andere plechtigheid plaats. Op de Duitse militaire begraafplaats in Ysselsteyn – die aanmerkelijk minder bekendheid geniet dan ‘Margraten’ – werden tijdens een sobere ceremonie de stoffelijke resten van zeventien, merendeels ongeïdentificeerde Duitse soldaten begraven. De Duitse ambassadeur was de hoogste aanwezige autoriteit te midden van Duitse en Duitse scholieren. Hoewel er geen sprake was van militair eerbetoon, gold de eenvoudige plechtigheid niettemin als een blijvende wijziging van het begrafenisprotocol. Tot nu toe vonden dergelijke bijzettingen steeds in stilte plaats zonder enig ceremonieel.

In Ysselsteyn en Margraten is de oorlog niet ver weg. En tegelijkertijd heeft die oorlog op beide plekken een geheel eigen vorm en ook een eigen betekenis. Twee Limburgse voorbeelden laten zien dat de herinnering aan de oorlog bepaald niet eenvormig is, op sommige momenten ook weerbarstig. Alleen door zicht te houden op dergelijke nuances blijft een herinneringscultuur levendig.

Kees Ribbens
donderdag, juli 01, 2010

Aanwezig, zichtbaar, verbonden

Marokkaans-Nederlandse betrokkenheid bij de Tweede Wereldoorlog en de herdenking in Kapelle.


In HP de Tijd van 8 mei j.l. schrijft Kees van Oosten over de geschiedenis van de Marokkaanse militairen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Zeeland, over de in Kapelle begraven militairen, en over de herdenking daarvan in Zeeland nu. Hij noemt de actieve krijgsdienst van de in Zeeland begraven militairen een mythe. Ongeveer gelijktijdig en los hiervan verscheen in de bundel Een open zenuw een op nieuw onderzoek gebaseerd artikel van Dienke Hondius over Kapelle als herdenkingsplaats. Terwijl het artikel van Van Oosten ons voor wat betreft het onderzoek aansprak, hebben wij een heel andere benadering, en trekken we andere conclusies over deze geschiedenis, en over de herdenkingscultuur in en om Kapelle.

Van Oosten suggereert dat alleen militairen die ‘met scherp geschoten’ hebben, of een ‘schot gelost’ hebben, herdenking zouden ‘verdienen’. In de militaire herdenkingscultuur is dit echter geen criterium; militairen komen op allerlei manieren om het leven, en militaire heldhaftigheid is daarbij geen maatstaf. Of de Marokkaanse militairen al dan niet in de strijd zijn gesneuveld is dus niet relevant. In de Nederlandse herdenkingscultuur van de Tweede Wereldoorlog is heldendom evenmin een noodzakelijk element voor de erkenning van gevallenen. Denk bijvoorbeeld aan de grootste groepen oorlogsslachtoffers in Nederland, de Joden en de burgerslachtoffers; zij worden uiteraard herdacht, en het idee dat daar bepaalde eisen aan zouden worden gesteld is nogal absurd.

Het is ook niet om de militaire activiteit dat Marokkaanse Nederlanders aan de herdenking in Kapelle deelnemen of deze oorlogsbegraafplaats bezoeken. Veel belangrijker daarbij is een gevoel van betrokkenheid bij de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, gegroeid door de ontdekking dat daar destijds ook veel Marokkanen, Algerijnen en Tunesiërs bij waren. Marokkanen en Algerijnen in dienst van het Franse leger waren tijdens de Tweede Wereldoorlog in Zeeland op verschillende plekken als krijgsgevangenen, mogelijk ook als bij de gevechten betrokkenen. De in Kapelle begraven militairen zijn voor een deel ook langs de kust van geheel Nederland aangespoeld. Toen de schepen van het Franse leger waarmee zij het Kanaal probeerden over te steken naar Engeland door Duitsers waren aangevallen en tot zinken werden gebracht, zijn de opvarenden massaal verdronken. Daarvoor waren zij in Frankrijk als militairen actief. Ze waren allemaal in dienst aan de kant van de geallieerden om de Nazi’s te bestrijden.

In Kapelle is die Marokkaanse aanwezigheid nu nog zichtbaar doordat daar door de Franse autoriteiten op de begraafplaats grafstenen geplaatst zijn die afkomst naar godsdienst, en ook namen van de begraven militairen laten zien. Overal op Franse oorlogsbegraafplaatsen zijn grafstenen naar religieuze afkomst verdeeld in kruisen als Christelijk symbool, davidssterren als Joods symbool, en een halve maan als symbool voor moslims; ook is, indien bekend, de naam bij de grafsteen vermeld. Die zichtbaarheid is voor bezoekers van de begraafplaats in Kapelle nu een van de elementen waardoor zij zich met de daar begraven militairen verbonden kunnen voelen.

In Zeeland leven herinneringen aan Marokkaanse krijgsgevangenen voort omdat de bevolking contact met hen had. In de Randstad levert de onbekendheid van Kapelle door de voortdurende discussie over integratie soms scepsis op. Wij hebben veel contacten in Zeeland en daarbij is ons niets gebleken van ergernis of gêne over de Marokkaanse bezoekers van de begraafplaats. Integendeel, het valt juist op hoe zorgvuldig en harmonieus deze bijzondere transnationale herinneringsplaats al vele jaren wordt vormgegeven. We raden iedereen aan om daar eens een herdenking bij te wonen.

Nu de bevolking in Europa internationaler is geworden, rijzen nieuwe vragen over de betrokkenheid van Noord-Afrika bij de Tweede Wereldoorlog. Hierin is nog veel te ontdekken. Mostafa Hilali had een oudoom die hem als kind vertelde hoe hij in Italië, Frankrijk en Duitsland vocht met het Marokkaanse leger tegen de Nazi' s. Hilali: ‘Ik heb dat toen altijd afgedaan als onzin. De man was redelijk oud en ik had nooit iets gehoord van Marokkanen die in de Tweede Wereldoorlog hadden gevochten. Dit veranderde echter toen ik in 1994 voor het eerst op het Franse ereveld in Kapelle kwam. Mijn toenmalige schoonvader woonde namelijk op Walcheren en hij vertelde me dat er Marokkanen begraven waren in Kapelle. Ik ben daar toen geweest samen met hem en werd getroffen door een aantal zaken. Ten eerste waren de verhalen van mijn oudoom geen onzin geweest. Er hadden dus echt Marokkanen deelgenomen aan de oorlog tegen de Nazi' s. Dit wekte bij mij een interesse voor de deelname van Marokkanen aan de oorlog op, die tot op de dag van vandaag voortduurt. Wat het echter ook bij mij deed was een verbondenheid creëren met het concept van herdenken op 4 mei. Natuurlijk deed ik in die tijd ook al jaren mee aan de twee minuten stilte. Maar ik realiseerde me voor het eerst, dat hoewel ik wel meedeed, ik een bepaald gevoel miste. De reden daarvoor was simpel. Herdenken is goed, maar het wordt wat lastig als je herdenkt hoe ‘onze’ grootvaders en moeders zich verzetten tegen de Nazi' s, terwijl je opa en oma niet in Nederland woonde. Maar nu had ik echter ook een meer persoonlijk gevoel erbij, namelijk die tienduizenden mannen en hun families die zich hebben ingezet voor de vrijheid in de wereld. En dat maakt het herdenken toch intiemer dan dat je meedoet in een ritueel waar je niet helemaal deel vanuit maakt.’

Er kan nog veel meer onderzoek worden gedaan naar de betrokkenheid van Marokkanen in de verdediging en bevrijding van Europa, Nederland en Zeeland. Meer feiten en herinneringen kunnen nog achterhaald worden, en natuurlijk is het zaak om generalisaties daarbij te vermijden. Maar of Marokkanen nu wel of niet in Nederland hebben gevochten, het is en blijft een feit dat een grote groep Noord-Afrikanen destijds heeft gevochten in Europa in de strijd tegen de Nazi' s. En door die acties in Italië, Frankrijk en Duitsland hebben deze mannen wel degelijk bijgedragen aan de bevrijding van Nederland.

De tijd dat de herdenking alleen ging over opoffering of heldendom ligt achter ons. De manier waarop wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren lijkt een vaststaand ritueel, maar zoals uit de artikelen in Een open zenuw blijkt, kent de geschiedenis van het herinneren en herdenken inmiddels enorm veel variatie en dynamiek. De Marokkanen in Zeeland zijn niet relevant als ‘helden’ die we herdenken om hun heldendaden in de meidagen van 1940, maar vanwege de symboliek die voortkomt uit hun aanwezigheid in Europa, Nederland en Zeeland toen. Daardoor kunnen Marokkaanse Nederlanders van verschillende generaties zich verbonden voelen met de Zeeuwse, Nederlandse en de Europese geschiedenis. Daardoor kunnen zij delen in een ritueel waarbij zij ook hun eigen gevoel kunnen laten spreken. En het is onder andere door het samen herdenken dat we uiteindelijk aan een gemeenschappelijke toekomst werken.


Mostafa Hilali is student geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (Masteropleiding) en beroepsmilitair bij de Landmacht. Hij is uitgezonden naar Bosnië, Irak en Afghanistan.

Dienke Hondius is universitair docent geschiedenis aan de Vrije Universiteit en medewerker van de Anne Frank Stichting.
vrijdag, juni 11, 2010

Open Zenuw

Drie dagen geleden ontmoette ik op het NIOD drie dames – drie vriendinnen. Een van hen, de theologe en voormalige docente drs. E. Wolfers, was een paar jaar geleden gefascineerd geraakt door de razzia van Putten. Zij ging lezen en schrijven en uiteindelijk lag daar een degelijk werkstuk. Haar ene vriendin had haar bij het schrijven geholpen; de ander het geheel opgemaakt en van illustraties voorzien.
Ik vroeg mij natuurlijk af waarom zij met zoveel inzet dit werkstuk hadden gemaakt – de dames waren ruim middelbaar en kwamen zelf niet uit Putten. Ook hadden zij de razzia van1/2 oktober 1944 niet meegemaakt. De schrijfster, vertelde zij, had toen zij jong was in de kerk ds. Kieviet horen preken. Hij was het die, totdat hij elders werd geroepen, na 1945 in de door de razzia zwaar geschokte gemeente Putten de zware taak had zijn rouwende gemeente bij te staan.
Zij herinnert het zich nog goed: ‘Als hij af en toe eens over Putten en de razzia sprak, viel er een doodse stilte in de Sint Jan – doodstil en ontroerd luisterden zo’n 900 mensen naar de dan vaak sterk geëmotioneerde dominee.’
Het werkstuk is een geslaagde combinatie van historische belangstelling en ethische gedrevenheid: het stelt talloze vragen en benoemt de vele dilemma’s die de geschiedenis van de razzia kent. Het zijn vragen die niet alleen bij de geschiedenis van het kleine Putten kunnen worden gesteld; het zijn dilemma’s die nog steeds actueel zijn. De oorlog is een open zenuw.
Zo is het dat zij zich anno 2010 de Tweede Wereldoorlog herinneren.
donderdag, juni 10, 2010

Betwiste herinneringen I

Kinderen in Japanse interneringskampen

In Een open zenuw komt het onderwerp van betwiste herinneringen aan de periode van oorlog en bezetting meerdere malen ter sprake. Het woord van de een tegen dat van de ander. Voor de ooggetuigen gaat deze clash vaak gepaard met heftige emoties: voor hen voelt het alsof ze door de ander impliciet voor leugenaar worden uitgemaakt.

De lezing over de bundel eind mei op de Tong Tong Fair (voorheen Pasar Malam Besar) in Den Haag leverde opnieuw verrassende verhalen op. Na een algemene introductie over contrasterende herinneringen liet ik zien dat de laatste paar jaar steeds meer positieve verhalen over het leven als kind in het kamp naar buiten werden gebracht: ‘Vriendjes in overvloed’. ‘Geen school, geen schoenen, geen ouders; wat wil je nog meer?’. ‘Spannend! Er was altijd wat te doen!’. Tijdens en na het vragenrondje vertelden enkele aanwezigen hoe zij dit herkenden en dat zij nooit eerder hadden durven te praten over hun herinneringen aan leuke dingen in het kamp.

Ik kon er op wachten natuurlijk… Een oudere man op de eerste rij, rechts van het podium, stak zijn vinger op en sprak met zachte stem, met hoorbaar ingehouden emotie, dat hij ‘verbijsterd’ was. Hij herhaalde het woord nog een paar maal en vertelde vervolgens dat hij als kind in het vrouwenkamp Tjideng had gezeten. Hij vertelde over de verschrikkelijke zaken die hij had gezien en gehoord in het kamp; voor hem was het allemaal verreweg van ‘leuk’ geweest. Hij geloofde zijn oren niet dat er hier werd gesproken over ‘Indiaantje spelen in het kamp’!

Deze herinneringen aan het geweld, de honger, de dreiging, de ziektes en de uiteengerukte families waren lange tijd de enige getuigenissen van het leven in de Japanse interneringskampen in Nederlands-Indië. Maar hier, mei 2010 op de Tong Tong Fair, was de situatie voor een uurtje omgekeerd. Deze meneer moet zich plots in ander universum hebben gewaand, want zijn beeld van de kampen werd hier 180 graden gedraaid. Het was opmerkelijk dat hij als reactie hierop zich begon te verontschuldigen voor het naar voren brengen van zijn getuigenissen: ‘Ik wil hier echt niet interessant doen of iets dergelijks’, sprak hij een paar keer.

Ik was maar wat blij met zijn verhaal. Het was een aanvulling van het beeld dat die middag in de positieve verhalen werd geschetst. Het gaat er namelijk niet om het woord van de een tegenover dat van de ander te plaatsen, maar naast dat van de ander. En daar werd de man alle tijd voor gegeven.
donderdag, juni 10, 2010

Blokkers 14 in een dozijn recensie

Een kennis van mij zei dat Jan Blokker al tien jaar geleden gestopt was met lezen en denken – if any. Te oordelen naar de inhoud van de als column verpakte ‘recensie’ van de NIOD-jubileumbundel Een Open Zenuw in NRC/Handelsblad van 15 mei jl. klopt dat helemaal. Zelden sloeg deze senior recensent in zijn machtige arrogantie van allesweter grotere onzin uit.
Je krijgt als redacteur bij je verweer de neiging op de man te spelen: is Blokker boos dat de familie Blokker niet was uitgenodigd voor een bijdrage? Kom op Blokker: het gaat hier om ruim veertig tophistorici die hun vaak jarenlange expertise hebben neergelegd in een leesbaar essay. Bevalt de uitgeverij hem soms niet? Of hecht Blokker nog te zeer aan de door hem zo lucratief uitgebuite canonmode en is hij gevallen over de in dat opzicht kritische boodschap van dit boek? Die houdt immers in dat historische canons uitingen zijn van oppervlakkig – maar beslist niet onschuldig – nationalistisch machtsvertoon? Dat alles natuurlijk in zeer nette bewoordingen geformuleerd en door een keur van Nederlandse historici overtuigend aangetoond.
Blokker doet duur en spreekt van lieux de mémoire, maar wat die met collectieve herinnering te maken hebben is hem onbekend. Dat het boek in zijn geheel een zorgvuldig uitgewerkte stelling behelst, die in de inleiding in normale mensentaal wordt toegelicht, zal hem een zorg zijn. Dan moet hij die inleiding ook lezen en dat is van deze meesterrecensent teveel gevraagd. Liever denigrerend over ‘hoofdstukjes’ gesproken en over ‘lemma’s’, die ‘descriptief’ zijn en ‘niet analyserend’. Dat na de Val van de Muur in 1989 ‘de rol van de CPN’ is uitgespeeld als het om de Februaristaking gaat, kan Blokker niet begrijpen. In andere essays (over Bronbeek, over de burgemeester in oorlogstijd) mist de meesterhistoricus het een en ander dat hij nog op de middelbare school heeft opgestoken: stja – dit boek is geen geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Jan Blokker!
Het einde van Blokkers stuk kan niet anders dan als dronkenmanspraat worden gekarakteriseerd. Kennelijk is het hem in het late borreluur niet opgevallen dat hij opeens een heel ander boek dan Een open zenuw aan het bespreken was.
Blokker heeft zijn verantwoordelijkheidsgevoel verkwanseld en NRC/Handelsblad moest zich schamen.
maandag, april 19, 2010

Boekpresentatie

Op 19 april 2010 werd in perscentrum Nieuwspoort de NIOD-jubileumuitgave Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren gepresenteerd. De bundel staat onder redactie van Madelon de Keizer en Marije Plomp en bevat 47 bijdragen van onderzoekers van binnen en buiten het NIOD. Centraal staat de wijze waarop Nederland zich de Tweede Wereldoorlog herinnert en hoe de herinnering aan de oorlog alles te maken heeft met het heden.

De manier waarop we ons de Tweede Wereldoorlog in herinnering brengen, is doortrokken van eigentijdse preoccupaties en processen. De vraag wat het kleine Nederland in de globaliserende wereld eigenlijk nog betekent, speelt daarin een grote rol. Een open zenuw beantwoordt die vraag door te kijken naar de hedendaagse Nederlandse herinneringscultuur van de Tweede Wereldoorlog.

Die herinneringscultuur kent een gecompliceerde en dynamische geschiedenis. Met het verstrijken van de tijd blijkt men namelijk helemaal niet minder emotioneel tegenover wat voorbij is komen te staan. Integendeel. Het verleden van de Tweede Wereldoorlog ligt nog steeds erg gevoelig. Deze geschiedenis van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in Nederland en Nederlands-Indië concentreert zich op de periode na de val van de Muur in 1989.

In een veertigtal herinneringsplaatsen, zoals monumenten (het Indisch Monument), uitspraken (‘Eerst mijn fiets terug’), films (De Overval), foto’s (de razzia op het Waterlooplein), kunstwerken (Armando’s Ladder) en uitlatingen als ‘Hamas, Hamas, alle joden aan het gas!’ laat deze bundel op overtuigende wijze zien hoezeer het verleden van de Duitse en Japanse bezetting nog steeds springlevend is.